'Schrijnende gevallen' en onafhankelijk meld/steunpunt in de Tweede Kamer
(Met cursief toelichting en commentaar van mij MK)
De term 'schrijnende gevallen' is in de communicatie tussen kerk en slachtofferorganisaties ontstaan in de zogeheten 'Contactgroep', waarin de slachtofferorganisaties melding konden maken van slachtoffers van misbruik of mishandeling binnen de kerk die om welke redenen dan ook geen gegrondverklaring konden krijgen van Klachtencommissie of Commissie HEG, maar wel in acute nood verkeerden. De Contactgroep is in het leven geroepen nadat kamerleden in een hoorzitting van de Vaste Cie. V&J in 2013 aan de kerkelijke autoriteiten verzochten om met slachtofferorganisaties in overleg te treden om (o.a.) te overleggen over slachtoffers die 'tussen wal en schip' dreigden te vallen.
In de Contactgroep zou gezocht worden naar mogelijkheden deze slachtoffers te helpen. Deze beoogde hulp betrof uitdrukkelijk niet financiële genoegdoening maar vooral praktische hulp zoals bijvoorbeeld interventie bij het vinden van geschikte woonruimte of bemiddeling naar een gesprek met het betreffende kerkelijk gezag om erkenning en eventueel daar een financiële tegemoetkoming voor dringende kosten te verkrijgen. 'Schrijnend' sloeg in deze context op door de slachtoffers ervaren leed en acute nood, en niet op formele omstandigheden.Het VPKK heeft in 2013 en 2014 deelgenomen aan de Contactgroep maar is daar mee gestopt wegens gebrek aan (medewerking van de kerk en dus aan) resultaat. In de loop van de jaren daarna heeft het begrip 'schrijnende gevallen' in en buiten de Kamer een essentieel veranderde betekenis toegekend gekregen.
Vanaf 2010 heeft de Kamer zich er consequent voor ingezet dat er enige vorm van onafhankelijk toezicht zou zijn op de wijze waarop de kerk zou omgaan met slachtoffers. Min of meer parallel aan en samenhangend met de veranderende definitie van het begrip 'schrijnende gevallen' lijkt dit aandachtspunt uit de discussie binnen de Kamer te verdwijnen. Een en ander licht ik toe aan de hand van een aantal kamerstukken.
1.
Motie Van Toorenburg e.a., nr. 83 (34000-VI) ingediend tijdens het VAO van 30-04-2015 en dezelfde dag aangenomen:
'(…)
overwegende dat de kerkelijke autoriteiten verantwoordelijk zijn en blijven voor het verzachten van het intense leed dat slachtoffers is aangedaan;
overwegende dat de kerkelijke instanties de toezegging hebben gedaan dat slachtoffers ook na het sluiten van het meldpunt kunnen rekenen op hulp en erkenning en dat in schrijnende gevallen coulance zal worden betracht ten aanzien van het niet meer kunnen uitkeren van schadevergoeding;
verzoekt de regering, de Kamer, voor de komende vijf jaar, jaarlijks te informeren over de wijze waarop de kerkelijke autoriteiten invulling geven aan hun toezegging,
(…)'
Deze motie wordt aangenomen op de dag van de sluiting van het onafhankelijke Meldpunt voor nieuwe meldingen van (verjaard etc.) misbruik. De context is de bezorgdheid bij de Kamer voor de opvang van nieuwe melders. De motie benoemt het leed van álle slachtoffers en de verantwoordelijkheid van de kerk voor dit leed, en benoemt de toezegging van de kerk om hulp en erkenning te bieden aan álle slachtoffers. Daarnaast benoemt de motie de toezegging van de kerk om 'in schrijnende gevallen' coulance te betrachten ten aanzien van 'het niet meer kunnen uitkeren van schadevergoeding'. Gezien de voorgeschiedenis, in het bijzonder betreffende de Contactgroep, wordt in deze motie met 'schrijnend' gedoeld op (de mate of de aard van) het leed van de slachtoffers en niet op formele omstandigheden.
2.
nr 34 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van V&J voor het jaar 2016 / nr. 102 Overleg van de Cie. V&J met minister Van der Steur op 30 juni 2016
Dringende vragen van alle deelnemende kamerleden, te weten mw. Gesthuizen, mw. Volp, mw. Bergkamp, dhr. Van Oosten en mw. Van Toorenburg over het contact tussen toekomstige melders en de kerk en de – onafhankelijke – steun daarbij voor de melders. Samen genomen in de woorden van mw. Van Toorenburg:
‘Hoe kan het kabinet de hete adem in de nek van de kerk blijven om ervoor te zorgen dat ook de slachtoffers die nu, na zo veel jaren, de moed vinden om naar voren te komen, worden ondersteund en dat met hen fatsoenlijk wordt omgegaan? Dat moet gebeuren op de manier die wij met elkaar hebben afgesproken: er moet respect zijn voor de slachtoffers; zij moeten worden gehoord en erkend; als zij hulp nodig hebben moet die worden gefaciliteerd of moet hen de weg daarnaartoe duidelijk worden gemaakt en, ook belangrijk, zij moeten compensatie krijgen.’
Mw. Van Toorenburg heeft het over álle 'slachtoffers die nu, na zo veel jaren, de moed vinden om naar voren te komen'.
De minister antwoordt dat hij over de toekomstige aandacht voor de positie van slachtoffers, die kardinaal Eijk een dag eerder (29 juni 2016) heeft toegezegd, nader met de kerkelijke autoriteiten zal spreken en de Kamer daarover zal informeren.
’Schrijnende gevallen’ benoemt hij als: ‘Misschien zijn er wel mensen die het helemaal niet wisten of mensen die het niet hebben gezien.(…) Ik zal aan de kerkelijke autoriteiten vragen wat er nu gebeurt voor de mensen die zich nu nog melden. Welke mogelijkheden voor hulp en begeleiding zijn er voor deze mensen? (…) hoe wordt invulling gegeven aan het fenomeen “schrijnend geval”, conform de Kamermotie?’
Hier lijkt de minister een eerste aanzetje te geven naar het definiëren van 'schrijnende gevallen' als 'mensen die het helemaal niet wisten of die het niet hebben gezien': met 'het' wordt kennelijk gedoeld op de mogelijkheid voor het indienen van een klacht. In één adem door verbindt de minister deze definiëring met de motie van Van Toorenburg, waarin om coulance wordt gevraagd met betrekking tot een financiële tegemoetkoming – terwijl het in deze motie nog ging om (mate van) leed van de betreffende slachtoffers.
3.
'Beleidsreactie slotmonitor' van minister Van der Steur van 07-12-2016
In deze op 30-06-2016 aan de Kamer toegezegde brief meldt de minister dat de kerk werkt aan 'Afspraak' voor 'schrijnende gevallen'. Hij geeft de 'contouren' hiervan weer als volgt:
'– Voor ieder die zich vanaf 1 mei 2015 meldt als slachtoffer van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde blijft hulp beschikbaar;
– Voor schrijnende gevallen, dat wil zeggen situaties waarin slachtoffers niet in staat of in de gelegenheid waren om voor 1 mei 2015 een klacht in te dienen, zal een mogelijkheid worden geboden om een klacht in te dienen. De klager dient aan te geven welke belemmeringen van geografische, somatische en/of psychiatrische aard het tijdig indienen van de klacht onmogelijk maakten;
– Een onafhankelijk team van deskundigen toetst de aannemelijkheid van het niet tijdig kunnen indienen van de klacht en beoordeelt, indien dit het geval is, de klacht op basis van de authenticiteit van het leed dat het slachtoffer heeft ondergaan;
– Dit team adviseert voorts de betreffende bisschop of hogere overste over het toekennen van een genoegdoening. Dit advies wordt opgevolgd. Bij de genoegdoening wordt het referentiekader van de Slotactie gehanteerd.'
Hier vallen allereerst drie punten op:
1e: het begrip 'schrijnende gevallen' wordt gedefinieerd als 'situaties waarin slachtoffers niet in staat of in de gelegenheid waren om voor 1 mei een klacht in te dienen' en daarmee wordt het 'leed-criterium' definitief veranderd in een formeel criterium van niet hebben kunnen melden;
2e: die belemmeringen worden beperkt tot 'belemmeringen van geografische, somatische en/of psychiatrische aard' en deze opsomming is kennelijk limitatief;
3e: de melder zal deze belemmeringen aannemelijk moeten maken – lees: daarvoor objectieve gronden moeten aandragen.
Deze criteria beperken de 'schrijnende gevallen' aldus tot die, waarin mensen kunnen aantonen geen toegang te hebben gehad tot Nederlandse nieuwsbronnen of somatisch of psychiatrisch te ziek geweest te zijn om een klacht in te dienen. Het ontbreken van psychische of psycho-sociale gronden, zoals daar zijn de moed waar mw. Van Toorenburg op 30 juni 2016 naar refereerde, of de omstandigheid dat de melder nu pas in de eigen sociale omgeving voldoende steun heeft gevonden, doen er uitdrukkelijk niet meer toe. Dat zijn gronden die niet of nauwelijks te objectiveren zijn – en de meeste melders zullen zich juist om dergelijke gronden niet eerder hebben gemeld.
Daarnaast meldt de minister dat voor alle melders 'hulp' beschikbaar zal blijven, volgens de 'afspraak' die de kerk aankondigt te zullen maken. Over wat die hulp inhoudt en wie die verleent wordt niets duidelijk. Daardoor ontbreekt ook enig aanknopingspunt voor enige vorm van toezicht op het nakomen van deze toezegging.
4.
nr 34 550 VI Vaststellingvan de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 / nr. 93 Overleg van de Vaste Cie. V&J met minister Van der Steur op 14-12-2016
Mw. Volp vraagt: '(...) Kan de Minister aangeven hoe het staat met het Meldpunt grensoverschrijdend gedrag? Dat is nu ruim anderhalf jaar in werking. Zijn hier al meldingen binnen over de bespreekbaarheid of problemen hieromtrent en hebben zich als slachtoffers gemeld? (...)'
Minister Van der Steur antwoordt: ‘Mevrouw Volp stelde een vraag over het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag. We hebben het in die tien minuten even heel snel gecheckt. Tot op heden is er één melding binnengekomen bij dit nieuwe meldpunt. Dat ging over een zedenzaak tussen volwassenen onderling.’ (Zie voor dit antwoord p. 15 van het verslag.)
Door wie de minister zich heeft laten voorlichten over het aantal melders bij het meldpunt dat het onafhankelijke meldpunt sinds 1 mei 2015 is gaan vervangen, blijft onduidelijk. Dat het door de minister genoemde aantal melders onjuist is, is wél duidelijk. Het gevolg van deze onjuiste mededeling is dat de Kamer nu geen aanleiding zal zien tot onafhankelijk toezicht op de wijze van omgang van de kerk met melders van seksueel kindermisbruik.
Rotterdam, 22 februari 2017